

Docentgedrag
In dit laatste onderdeel van het adolescentenportret gaan we, volgens ons, geschikte docentreacties omschrijven op de eerder gegeven voorbeelden. Hier gaat het om de voorbeelden die gebruikt zijn bij de verschillende ontwikkelingsgebieden en de besproken onderdelen van de groepsprocessen. Hiermee proberen we de opvoedende rol van de docent duidelijk te illustreren.
Persoonlijkheids-/
identiteitsontwikkeling
"Scholen kunnen een bijdrage leveren aan de identiteitsontwikkeling van leerlingen door onderwijskundige, pedagogische en organisatorische keuzes te maken die leerlingen meer of minder zelfstandig en verantwoordelijk maken. De manier waarop de leerlingenbegeleiding georganiseerd is, zegt veel over de mate waarin een school leerlinggericht is" (Van der Wal en de Wilde, 2017)
Tahir heeft geen besef van continuïteit en jade is zichzelf aan het vormen door de nieuwe identiteit waar ze nu toegang tot krijgt. Hij weet niet wat hij over zichzelf vindt en hoe hij zich voelt en zij heeft het tegenovergestelde, ze weet wat zij over zichzelf vindt en hoe zij zich voelt, maar ze moet de grotere betekenis daar achter zien te vinden (terugkijkend naar de video opname). In die situaties zou tijdens de leerlingenbegeleiding de docent aandacht kunnen besteden aan het zelfbeeld van de leerling en verheldering kunnen verkrijgen hierover door met de leerling te praten tijdens de mentoruren. De testjes die dan zouden kunnen worden afgenomen met erin voorkomende vragen als: 'Wie ben ik?', 'Wat wil ik?', 'Wat vind ik leuk?', 'Hoe ga ik om met...?' en 'Wat vinden anderen van mij?'. Dat is het leerproces die de kinderen op dat moment doormaken en zo worden ze zich bewust van hun voorkeuren, eigenschappen en mogelijkheden, zo kunnen ze later realistischer kiezen uit de mogelijkheden die in de loop van de tijd zich aan hun gaan aandienen (Van der Wal en de Wilde, 2017). Dus de docent kan Tahir (en de klas) ondersteunen door een veilig klimaat te scheppen, productieve en realistische feedback te geven, actief te luisteren en een spiegel voor hen te houden. Passende feedback als: "Je hebt t goed voor je, bent heel goed bezig en ik vind ook wat je zegt erg duidelijk." Dat is zeker behulpzaam voor als een kind een beter zelfbeeld van zichzelf krijgt en daar volgt ook kennis op uit: 'Wat wil ik precies later betekenen en aanvulling opbrengen?'(Van der Wal en de Wilde, 2017).Intelligentie/
cognitieve ontwikkeling
"Een van de belangrijke ontdekkingen van de neurowetenschappen betreft de 'maakbaarheid' van het brein. Hiermee wordt bedoeld dat als je iets werkelijk wilt, je veel kunt bereiken. Hoe meer de miljarden neuronen in onze hersenen gebruikt worden, hoe talrijker en efficiënter de verbindingen tussen de neuronen worden." (Van der Wal en de Wilde, 2017, blz 176)
In het boek staat beschreven dat naast wat de docent kan doen voor bepaalde ontwikkelingen, de mogelijkheden worden dan ook aan onderwijs geboden worden te hanteren. Het onderwijs kan zich beter bij de fases aansluiten door meer training aan de leraren te bieden. Soms vergeten de leraren dat een leerling een fase door gaat en dat er bepaalde 'denkvermogens' bij horen. Dus we komen bij ervaringsleren. Naast het trainen van de leraren kunnen we ook kijken naar wat het onderwijs in ervaringen kan bieden. Goede verhalen gekoppeld aan het echte leven dat bijvoorbeeld over het pesten gaat, bindingslessen organiseren als 'over de streep' en meer open programma's die leerlingen in die fase het meest aanspreekt. Probleemgestuurd leren, samenwerken, systematisch onderwijs en evenwicht van het hart en hoofd zijn ook de onderwerpen waarin kinderen gestuurd worden waarbij cognitie en intelligentie samenkomen (Van der Wal en de Wilde, 2017).
Wat
leerlingenbegeleiding betreft kan de leraar op een paar cognitieve
mogelijkheden inspelen. Als eerst, de kinderen
het belang van cognitieve ontwikkeling voor de begeleiding aangeven:
- door het "mindset" concept te beschrijven en hoe het kind het als begeleiding mogelijkheid kan gebruiken.
- door het principe van rationeel-emotieve training uit te leggen en ermee aan de gang te gaan met de leerling of de hele klas. Dit is zeker handig voor als leerlingen veel meegemaakt hebben en ze rationeel naar de problemen moeten gaan kijken door in het evenwicht gebruik te maken van het verstand en gevoel.
- Daarna de rationeel-emotieve training toepassen in praktische situaties met behulp van een ABCD-schema waar een kind de gedachtegang in een rijtje gaat zetten. (Van der Wal en de Wilde, 2017)
Een docent zou het meisje ermee kunnen helpen het ABCD-schema toe te laten passen door haar. Wel als eerst de pesters aanpakken en de school erop wijzen dat de pesterijen aangepakt moeten worden, zodat er een veilig klimaat gaat ontstaan waarin het meisje zich kan herstellen en verder ontwikkelen. Door een ABCD- schema in te vullen zou ze meer inzicht in een gebeurtenis kunnen krijgen en er bij stil kunnen staan hoe het te voorkomen. Veel jongeren bezitten een hoog EQ, kunnen zich inleven en wat dan ook. Maar ze zijn ook meegaand. De leraar kan ook pest voorbeelden uit het leven, dat niet met een leerling te maken heeft, naar voren brengen en zo de leerlingen de emoties van anderen te laten herkennen en het inlevingsvermogen op deze manier stimuleren.
Daarnaast zou de docent in de mentoruren met het meisje kunnen praten en haar ook persoonlijke perspectief te laten weten. Dat zou haar bewust moeten maken dat ze niet alleen is, dat hoe meer open ze naar anderen zou zijn, hoe meer ze er voor terug zou krijgen.
Morele
ontwikkeling

Bij dit ontwikkelingsgebied is het
voorbeeld uit een krantenartikel gebruikt waarvan de titel was "De juf is een
dikke zeehond". In het eerst gebruikte voorbeeld van het
krantenartikel lees je dat er jongens een filmpje op social media hebben gezet
waar leerlingen in te zien zijn die met elkaar vechten. Wanneer de rector ze
vertelt wat voor gevolgen dit kan hebben voor de toekomst, laten ze weten dat
ze daar nog niet bij stil hebben gestaan.
In dit voorbeeld staat al een stukje docentgedrag, namelijk dat de rector ze
vertelt wat voor gevolgen dit voor een ander kan hebben. Het is als docent goed
om te weten volgens welk moreel patroon de leerlingen zich ontwikkelen om goed
gehoor te kunnen geven aan het normbesef van de leerlingen (Van
der Wal en de Wilde, 2017). Dit helpt een docent de reacties en
redeneringen van een leerling beter te begrijpen, dit zal het voor de docent
makkelijker maken om begrip te tonen en geduldig met de leerlingen te zijn.
Volgens de psychologen Piaget en Kohlberg moeten kinderen en adolescenten veel sociale ervaring opdoen om te leren
nadenken over hun meningen en woorden (Van der Wal en de Wilde,
2017).
Dit is te stimuleren door de leerlingen al vroeg verantwoordelijkheden te geven
en ze te betrekken bij beslissingen (Van der Wal en de Wilde,
2017).
" Het aanbieden en bespreken van morele dilemma's tijdens de lessen en
mentoruren kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het
geweten van jongeren." (Van der Wal en de Wilde, 2017, p.159).
Zo zou een mentor van deze jongens dus klassikaal tijdens een mentoruur een
vergelijkbare situatie aan de klas kunnen voorleggen en met de kas bespreken
wat daar de gevolgen van kunnen zijn. Of waarom je er voor zou kiezen in een
dergelijke situatie zou filmen en of posten. Ook kan ze ervoor kiezen om
daarnaast ook zo nu en dan een moreel dilemma aan de klas voor te leggen en de
leerlingen te vragen wat ze zouden doen en waarom. Op deze manier worden de
leerlingen aan het denken gezet en leren ze een situatie van meerdere kanten te
bekijken.
seksuele
ontwikkeling en gender

Bij dit ontwikkelingsgebied zijn verschillende voorbeelden gebruikt. Niet bij elk voorbeeld komt een docent in beeld. Wel kan ik in algemenere zin beschrijven wat geschikt docentgedrag is met betrekking tot de seksuele ontwikkeling en gender. Om te beginnen hebben jongeren veel vragen over seks. Als biologiedocent of als mentor kun je tijdens een van deze lessen tijd besteden aan de seksuele voorlichten. Hier is goed leerlingen op de hoogte te brengen van de verschillende risico's van het onveilig vrijen.
" In de adolescentie
worden jongeren geconfronteerd met keuzes op het gebied van relaties. De mentor
kan keuzeproblemen waarmee de jongeren te maken krijgen aankaarten en laten
verhelderen. Een voorwaarde is dat de mentor een open en eerlijke houding heeft
ten aanzien van seksualiteit." (Van der Wal en de Wilde, 2017, p.
233).
Wat verder belangrijk is waar de mentor rekening mee moet houden is dat je wel
kennis van verschillende aspecten moet hebben van de verschillende seksuele
ontwikkelingsaspecten (Van der Wal en de Wilde, 2017).
Onderwerpen die bespreekbaar kunnen worden gemaakt zijn bijvoorbeeld 'Wanneer
ga je met iemand naar bed', 'Wat doe je als een ander geen condoom wil
gebruiken' of 'Ik wil iemand uitvragen,
maar hoe doe ik dat'. De mentor zal niet waardevrij, als mentor is het dan ook
goed om je te bedenken wat je (voor) oordelen zijn en wat je en wat je niet kan
of wilt vertellen (Van der Wal en de Wilde, 2017).
Zo kun je voor jezelf op papier zetten wat je wel wilt zeggen en wat niet. Als
je het moeilijk vind om een duidelijk grens te vinden kun je ook beginnen bij
de uiterste, waarbij je eerst opschrijft wat je in ieder geval niet wilt zeggen
en wat je hoe dan ook wel kan vertellen en dat je het daarna steeds meer gaat
nuanceren.
Ook met het taalgebruik zal de mentor rekening moeten houden. Zo kan te
technisch of medisch taalgebruik juist meer afstand creëren en zullen de
leerlingen minder snel bereid zijn hun gedachten met je te delen (Van
der Wal en de Wilde, 2017). Het beste kun je het taalgebruik
bespreekbaar maken en bijvoorbeeld vragen aan de leerlingen hoe zij het liefst
hebben dat de piemel of vagina genoemd worden (Van der Wal en de
Wilde, 2017).
neurologische
ontwikkeling
De docent dient zich te realiseren dat de puber niet alles onder controle heeft, doordat het brein nog in de ontwikkeling is. In het krantenartikel van Jade Peper wordt beschreven dat het brein van de puber impulsief en ook gevoelig is. Dit is een biologisch groeiproces waarbij hormonale veranderingen plaatsvinden die leiden tot geslachtsrijpheid. Recent wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de steroïden hormonen als testosteron en oestradiol aanmaken grotendeels van belang zijn voor de hersenontwikkeling (Peper 2018). Wat vooral van belang is om te weten is het feit dat het puberbrein ook gevoelig is voor beloning en dat je zo de pubers in het leerproces kan steunen. Vele docenten vergeten dat en gaan er van uit dat klassikaal de leerlingen zelf hun ontwikkeling in de hand hebben. Ook hoeveel positieve feedback de leerlingen krijgen stimuleren de leerlingen in hun ontwikkeling en kan helpen. Hier een aantal docent gedragingen die Joy zouden helpen om beter bij biologie te kunnen gaan presteren.Op de website van CongressContent worden "20 gouden tips om de hersenen van pubers positief te stimuleren." gegeven. Hier haal ik voorbeelden uit om de docent zijn gedrag aan de situatie van Joy te koppelen.
In een van de tips wordt ons verteld dat tijdens de puberteit de communicatie tussen de twee hersenhelften toeneemt. Er ontstaat een nieuwe denkwereld die ze leren kennen en die hun toegang tot de vele nieuwe mogelijkheden geven. Wat de docent aangeraden wordt om Joy te helpen is mild zijn in haar begrip. "Een puber in de war, is een puber die leert." (CongresContent, Websiteartikel). Mevrouw Kroes is het zeker aangeraden om de biologieknoop te ontrafelen en niet te bestraffen. Dat neemt de leerling zijn zekerheid af en het brein kiest dan zeker voor het risico om het werk te vermijden. Ze zou haar moeten sturen naar de richting van ontwikkeling en acceptatie. Dat zou hun band opnieuw kunnen vormen op een meer constructieve manier. Als een kind het beste met de leraar voor heeft, zal het ook het beste met het werk voor hebben. We hebben allemaal wel een leraar of lerares gehad waar we het goed mee konden vinden en voor hun het werk goed gingen maken om te blinken. Daar zou mevrouw Kroes ook aan kunnen werken samen met Joy.
Docentgedrag bij de groepsprocessen.
Fase 1 - Forming
Wat kan een leraar doen dat groepsvorming bevorderd en de leerlingen stimuleert beter contact met elkaar te leggen? Dit aftasten en een kennismakingsproces begeleiden, daar kan op verschillende en positieve manieren in geleid worden:
- Doe kennismakingsspelletjes: helpen de leerlingen elkaar te leren kennen op een leuke en speelse manier.
- Biedt de hoeveelheid informatie, die in deze fase op de leerlingen afkomt, in behapbare porties aan. Heldere, nuttige informatie binnen duidelijke kaders bieden, geeft de leerlingen iets om zich aan vast te houden. Maak de informatie ook concreet, zodat ze niet in de war raken van overbodige informatie.
- Leg als leerkracht zelf de basis voor een gezonde sociale norm, zodat de leerlingen zich ergens aan kunnen binden. Geef het goede voorbeeld. Laat merken welk gedrag niet geaccepteerd wordt en beloon gewenst gedrag, benoem het ook. Zo stimuleer je de groep om positieve regels te handhaven.
- Pas 'heretiketteren' toe. Met heretiketteren wordt bedoeld dat je ergens een ander, positief label op plakt wat iets acceptabels aan de groep toevoegt. Dit is een wat meer effectieve methode om leerlingen op een andere manier naar dingen en zichzelf te laten kijken zonder er een waardeoordeel over te vellen.
In het filmfragment van de eerste fase zie je al snel wat er fout gaat bij de groepsvorming. Ook al verwelkomt de juf de leerlingen naar die naar binnen komen om de leerlingen persoonlijk en individueel te verwelkomen, mist ze het grotere doel dat voor de hand ligt. Aldus de groepsnorm en groepssfeer. Elk leerling heeft een doel, net als Sara die graag populair wil worden en daar zelf stappen voor neemt. De docente kon beter beginnen met een kring, zodat geen een leerling buiten wordt gesloten. Om het nog hanteerbaarder te maken, kun je ze vertellen dat ze op een opeenvolgende stoel moeten gaan zitten naast elkaar om geen gaten te vormen. Zo kan niemand iemand expres ontwijken. Vervolgens kan ze ook een kennismakingsspel naar voren brengen om de kinderen iets interactiefs te laten doen. Dat heeft ze niet gedaan. Aldus een tip. Betrek al gelijk in het begin de kinderen met elkaar.
Fase 2 - Adjourning
Als docent kun je je leerlingen helpen en dit groepsproces (adjourning) op verschillende manieren steunen (Geerts & Kralingen, 2016):
- Je kunt met de groep blikken op de toekomst (Geerts & Kralingen, 2016). Zo kun je met de groep tijdens een mentor uur bijvoorbeeld posters laten maken waarop ieder op een creatieve manier zijn visie van zijn of haar toekomst vorm kan geven. In het voorbeeld bij Fase 2 kun je in de reactie die is geplaatst op het girlscene forum kun je lezen dat het prettig was om vooruit te blikken en dan vooral de positieve kant te belichten. Zo gaan ze uitkijken naar hun toekomst en zijn ze op een andere manier met het afscheid van de groep bezig.
- Je kunt als docent met de leerlingen praten over hun gevoelens en samen met de groep terugblikken op de samen doorgebrachte tijd (Geerts & Kralingen, 2016). Wat hier leuk kan zijn om te doen is een aantal leerlingen een filmpje laten maken over de klas en wat ze door de jaren heen met de groep zoal beleefd hebben. Je zou ook de hele klas erbij kunnen betrekken door de kas in groepen op te delen en ze elk een stukje van het filmpje te laten maken. Zo kan bijvoorbeeld elk groepje met een ander leerjaar bezig zijn.
- Je kunt als docent een markeringspunt creëren wat voor de leerlingen vaal zowel nuttig als leuk kan zijn (Geerts & Kralingen, 2016). Het idee is dat hier een afscheid gecreëerd wordt zoals bijvoorbeeld de groep 8 musical. Om een markeringspunt te creëren zou je met of voor de leerlingen een leuke laatste bijeenkomst organiseren. De leerlingen zouden zelf eventuele activiteiten voor een dergelijke bijeenkomst kunnen bedenken. Als je ze dit tijdens een mentor uur laat doen kun je er als docent zicht op houden. Vaak creëren leerlingen ook zelf een markeringspunt door stunts uit te halen op de laatste schooldag.